Als je door het oeuvre van Will Stratton struint weet je niet waar je “horen” moet. Een onherkenbaar feest ven herkenning. Herkenning omdat hij songs schrijft die als gebouwd lijken op grondleggers, uitdragers, verkenners en muzikanten die de vleugels hebben gepakt om weg te vliegen van de bases. Soms denk je Nick Drake te horen fingerpicken als John Fahey in een door jazz beïnvloed arrangement, maar net even anders dan Sufjan Stevens. De woorden zijn me door derden in de mond gelegd, maar ik vind ze onovertroffen.
Will Stratton, Singer-songwriter-muzikant is geboren in Californië op 10 april 1987. Als vierjarig mannetje is hij achter de piano gekropen en heeft jaren later zijn studie filosofie omgebogen naar compositie. Lessen bij een andersdenkende componist hebben hem doen inzien dat componeren niet alleen hoeft voor standaard bezettingen in de klassieke muziek. In 2007 komt zijn eerste album ‘What The Night Said’ uit, wat schittert van de eigenzinnige composities. Met fingerpicking gitaar in een niet overheersende, maar wel prominente rol, cello, banjo, piano en soms een volledig “bandgeluid”. Misschien heb ik mijn oren (gelukkig) erg laten hangen naar de Britse folk uit de zeventiger jaren, maar daardoor kan ik enorm genieten van het werk van Stratton.
Op de volgende zes albums breidt Stratton zijn arrangementen verder uit, op momenten steviger en stap voor stap rijker. Hij doet dit met grote zorgvuldigheid om zijn composities niet te laten verdrinken. Is het alleen maar dat? Nee, natuurlijk niet. Stratton zingt als een, tja, als een zachte rots aan de oceaankust bij zonsondergang. Zijn omfloerste zachte tonen kunnen zelfs keihard romantisch de meest desolate situaties schetsen.
‘Points Of Origin’ is weer een stap verder op Stattons muzikale pad. Die zachte blazer met piano, de steel, de wegtikkende percussie, summiere sounds en een tipje backing vocals maken op ‘I Found You’ de weg vrij om een (Amerikaans) levenspad-reisverhaal te vertellen. Het verhaal van de los van zijn familie gezongen man die het leven leeft zoals het komt, soms een keuze maakt, maar op zoek blijft en de gezochte ander vindt: “na het laatste nippertje”.
Hoe het de bezoekers, in een vroegere tijd, van de ‘Temple Bar’ is vergaan bezingt een stamgast op een zo fraaie beschouwelijke manier dat de piano er met korte aanslagen, omgeven door weerkerende stukjes gitaar, viool, saxofoon, steel en een Paul Mc Carthyachtige melodie, een ogenschijnlijk lichte song van maakt met de weemoed van terugkijken. Het zijn de, deels trieste, levenslopen van in andere songs weerkerende mensen. Als ‘Delta Breeze’ met haar samen op lopende, zich verwijderende en weerkerende melodielijnen van piano, gitaar en viool is afgelopen blijf je eenzaam en geraakt achter. Hoe kan het dat mensen onze levensbron zien als een te exploiteren bron? De verteller benoemt deze mensen lopend langs de San Joaquin rivier in California.
Met de zin “…..blind with desire. Headed for that good dead end” eindigt de laatste song ‘Slab City’. De dagelijks realiteit? Ja, maar ook de schoonheid van het verlangen naar, is op dit uitermate kunstzinnige, poëtische album in de schitterende melodieën gelegen.